Het dagboek van Helena

Dinsdag 8 januari, 1952

Het is voor het eerst dat ik in jou schrijf, dagboek. Je bent namelijk het enige wat ik nog heb van mijn ouders. Samen met de foto van ons drieën. Ik heb me nog nooit zo eenzaam gevoeld. Steeds hoor ik mijn vader nog tegen me zeggen: “Mama en ik hebben een dagboek voor je gekocht, Helena, dan kan je al je gedachten opschrijven. Dat is leuk om later terug te lezen. Je moeder heeft er vroeger ook één bijgehouden.” Op dat moment vond ik het maar een stom cadeau. Nu ben ik er heel blij mee. Het lijkt er toch een beetje op alsof ik met ze praat nu…

Morgen ga ik naar een weeshuis in Den Haag. Ik vind het erg eng en spannend.

Woensdag 9 januari, 1952

Vandaag mijn eerste dag gehad in het weeshuis, hier in Den Haag. Het is wel even wennen om in een grote stad te zijn. Wat een hoop herrie! Het gebouw is wel erg mooi. Het eerste dat opviel was hoe wit het gebouw was. Daarna zag ik pas hoe groot het terrein eromheen was. Er speelden allemaal kinderen buiten en er scheen een lekker winterzonnetje. Toen ik de auto uitstapte werd ik begroet door twee mensen, directeur de Graaff (met dubbel ‘f’, dat maakte hij heel erg duidelijk) en een mevrouw. De directeur zag er best vriendelijk uit en glimlachte toen hij mij zag. De mevrouw vertrok geen spier. Bij binnenkomst zag ik een lange hal, een trap en aan mijn rechterhand zag ik een muur vol foto’s van allemaal mensen. Directeur de Graaff leidde mij naar de slaapzaal. Ik liep achter hem aan en de mevrouw volgde ons. De directeur was vrolijk aan het praten, terwijl we door het gebouw liepen. Op een gegeven moment stonden we voor een deur, met een bordje ‘meisjesslaapzaal’. De directeur opende de deur, glimlachte en vertrok weer. De mevrouw bleef staan en zonder ook maar een woord gezegd te hebben, wees ze naar binnen. Er was niemand in de slaapzaal, iedereen was buiten aan het spelen. De hele zaal stond vol met bedden en nachtkastjes. Net toen ik wilde vragen welk bed van mij was, zag ik dat ze alweer weg was. Ik zag een bed en nachtkastje staan die er leeg uitzag. Ik gokte het er maar op, legde mijn spullen op het bed en begon langzaamaan uit te pakken. Het eerste dat ik op mijn nachtkastje zette was de foto van mij en mijn ouders. Ik mis ze zo!

Ik liep een beetje rond het gebouw en zag dat de jongensslaapzaal op de tweede verdieping zat, recht boven de meisjesslaapzaal. Verder zag ik een hoop lokaaltjes, de keuken en de eetzaal. Naast een van de lokaaltjes zag ik een deur met daarop ‘Verboden toegang’. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet verbergen en keek of de deur open was. Helaas niet, maar dat is niet zo raar natuurlijk. Er staat niet voor niets ‘Verboden toegang’ op. Op de begane grond slapen de jonge kinderen en baby’s. Er zijn een paar toiletten en douches in het gebouw. Het kantoor van de directeur zit naast mijn slaapzaal. Ik liep richting het kantoor van de directeur en zag nog een gang met een trap. Ik liep de trap op en zag dat daar de slaapkamer van directeur de Graaff was. Ik wilde nog even kijken naar de foto’s op de muur bij de ingang. Daar zag ik een foto van de mevrouw. Haar naam is Verbeeck. Het was tijd om te gaan eten. Ik werd voorgesteld aan alle andere kinderen, daarna gingen we bidden voor het eten.

De rest van de avond was best rustig. Ik heb met een paar meiden gesproken. Ze lijken best aardig. Nu is het tijd om te slapen. Om half tien moeten alle lichten uit.

Donderdag 10 januari, 1952

Ik heb heel erg slecht geslapen vannacht! Ergens anders slapen heb ik altijd al moeilijk gevonden, zelfs als ik bij opa en oma moest slapen, maar nu voelde het anders. Waarschijnlijk kwam het door de storm van vannacht. De takken tikten tegen de ramen en ik hoorde de wind gieren door alle kieren. Later begon het ook te onweren en te flitsen. Ik deed enorm mijn best om toch nog een beetje te slapen, maar ik kreeg steeds een naar gevoel. Ik had het gevoel alsof er iemand naar mij keek. Ik probeerde het van me af te schudden, maar het gevoel bleef. Ik dacht zelfs dat ik iemand voor het raam zag toen het flitste. Ik zal het me wel verbeeld hebben. Vast de spanningen van een nieuwe plek, nieuwe mensen en slapen in een zaal vol meiden die ik niet ken. Uiteindelijk viel ik weer even in slaap, maar werd ik wakker door het gelach van kinderen. Ik dacht dat het al ochtend was en ik me had verslapen, maar toen ik mijn ogen opendeed was het nog steeds pikkedonker. Daarna heb ik geen oog meer dicht gedaan. Het gelach bleef doorklinken, maar later bedacht ik me dat het vast door de wind kwam. Met een klop op de deur werden we wakker gemaakt.

De rest van de dag hadden we les. De juffen en meesters komen op de dag zelf en slapen hier niet. Verder is er niet veel gebeurd. Ik heb twee nieuwe vriendinnen gemaakt, Gerda en Barbara. Het weer is opgeknapt en ik hoop dat het niet weer gaat stormen, zodat ik vanavond wel lekker kan slapen. Nu maar hopen op een goede nacht!

Vrijdag 11 januari, 1952

Ook vannacht weer niet goed geslapen. Ik had hetzelfde gevoel als gisteravond, alsof er iemand naar mij staarde. Akelig gevoel. Ik wilde vragen aan Barbara en Gerda of zij dat gevoel ook hebben, maar ik was bang dat ze me voor gek zouden verklaren.

Vandaag gingen we sporten achter het gebouw. Een potje voetbal, jongens tegen de meisjes. Wij hebben helaas verloren.

Nu weer slapen en dan mijn eerste weekend hier. Ik heb al gehoord dat ik geen corvée heb dit weekend, lekker! Slaap zacht.

Zaterdag 12 januari, 1952

Marius is verdwenen!

Vanmorgen werd ik wakker gemaakt door mevr. Verbeeck. Achter haar stond directeur de Graaff en hij vertelde ons dat we onze slaapzaal niet mochten verlaten, totdat hij weer terugkwam. Meer werd ons niet verteld. Al snel deden zich allerlei geruchten de ronde in onze slaapzaal. Ik hoorde van alles, ontvoering, weggelopen en zelfs moord kwam ter sprake. Daar geloofde ik allemaal niets van. Er staat een groot hek voor het terrein en het is omringd door sloten. Een ontvoering lijkt me sterk en weglopen lijkt me daardoor best lastig. En moord? Wie zou dat dan gedaan moeten hebben? Mevr. Verbeeck? Een van de meiden keek uit het raam en zag daar directeur de Graaff staan, samen met een paar politieagenten. Er is dus echt iets gebeurd…

Ik heb geen idee hoe lang we in onze kamer zaten, maar na een lange tijd kwam directeur de Graaff onze slaapzaal binnen. Hij vertelde ons dat inderdaad een van de jongens was verdwenen. Al gauw werd het duidelijk voor ons dat het ging om Marius. De hele dag werd er over niets anders gesproken. Tot zover het eerste weekend…

Nu ik in mijn dagboek aan het schrijven ben, is iedereen nog steeds in rep en roer. Niemand durft haar ogen dicht te doen. Mevrouw Verbeeck is al een paar keer langs geweest om te zeggen dat ik moest gaan slapen, maar net als bij alle andere meiden, lukte het me niet. Ik ga het maar proberen. Sinds ik hier ben heb ik nog niet echt geslapen en ik begin echt heel moe te worden.

Woensdag 16 januari, 1952

Ik weet het zeker, iemand kijkt naar mij als ik lig te slapen! Ik werd wakker van het geluid van lachende kinderen, net als de eerste avond. Ik zat rechtop in mijn bed en zag een schim door het raam kijken. Het was niet heel duidelijk zichtbaar, want het was pikkedonker, maar ik weet zeker dat ik iets zag staan. Ik wreef in mijn ogen en de schim was weg. Weer hoorde ik het gelach van kinderen, dit keer iets verder weg. Ik besloot uit bed te gaan en het geluid te volgen. In het donker liep ik op de tast naar de deur. Toen ik de deur opende, hoorde ik het gelach weer wat harder. Het kwam van boven. Net voordat ik de trap op wilde lopen, hoorde ik voetstappen van rennende kinderen. Ik sloop zachtjes de trap op en zag dat de deur van jongensslaapzaal dicht zat. Ik legde mijn oor tegen de deur en hoorde niets. Plotseling hoorde ik weer het gelach. Het kwam van rechts van mij, maar het was super zacht. Ik sloop richting het geluid en het werd steeds harder. Ik zag licht schijnen onder de deur waar ‘Verboden toegang’ op staat. Weer legde ik mijn oor tegen de deur en ik hoorde duidelijk kinderen lachen. Ik besloot te proberen of de deur nu wel openging, maar het was nog steeds op slot. Ik zette een paar stappen naar achteren en zag schaduwen bewegen onder de deur. Ik ging door mijn knieën om te kijken, maar zag niets, ook geen schaduwen meer. Ik kwam een beetje dichterbij, zodat ik beter eronder kon kijken. Nog steeds niets. Net toen ik wilde gaan staan, hoorde ik weer het gelach van de kinderen en ik weet zeker dat het van achter die deur kwam. Ik keek er nog één keer onder en zag een gezicht naar mij staren. Ik schrok en sprong op. Het werd plotseling heel koud. Ik raakte in paniek en wilde zo snel mogelijk terug naar bed! Snel liep ik richting de trap, tot ik een deur hoorde kraken. Ik keek achterom en zag dat de deur waar ik net stond, open was. Het licht begon te knipperen en het lachen van de kinderen werd duidelijker. Er kwam een windvlaag en de deur knalde dicht. Ik rende naar mijn slaapzaal en trok mijn dekens over mijn hoofd. Heel de nacht heb ik geen oog meer dichtgedaan.

Vanmiddag liep ik weer naar de deur toe. Ik keek eronderdoor, maar ik zag niets. Ook zat de deur weer op slot. Zou ik het dan allemaal gedroomd hebben? 

De rest van de dag bleef ik maar aan vannacht denken. Ik had mijn eerste week hier toch wel iets anders voorgesteld.

Donderdag 17 januari, 1952

Vanmiddag moesten we allemaal naar de eetzaal komen. Daar vertelde directeur de Graaff aan ons dat Marius was gevonden. Iedereen was opgelucht, maar het was duidelijk leesbaar in het gezicht van de Graaff dat er iets niet goed was. Hij vertelde ons dat het levenloze lichaam van Marius was gevonden op zolder. De zolder zit dus blijkbaar achter de ‘verboden toegang’ deur. De stemming sloeg meteen om. Directeur de Graaff wilde ons niets meer vertellen over het overlijden. Als we met hem wilde spreken, konden we aankloppen bij zijn kantoor. We moesten allemaal terug naar onze slaapzaal en moesten hier blijven totdat hij weer terugkwam.

We keken allemaal uit het raam en daar zagen we een lijkwagen staan. Niet veel later zagen we een brancard met een laken eroverheen. Marius…

Donderdag 31 januari, 1952

Ik werd weer wakker van een akelig gevoel alsof er iemand naar mij staarde, maar nu voelde het dichterbij. Ik voelde de adem op mijn gezicht. Ik durfde mijn ogen niet open te doen en ik kon me niet bewegen. Het voelde alsof heel mijn lichaam was verlamd. Rilling liepen over mijn lijf. Iemand hield een hand over mijn mond. Ik kon nog maar met moeite ademen en raakte in paniek. Met alle kracht die ik had, probeerde ik me lost te wurmen en te schreeuwen. Dit lukte en toen ik mijn ogen opendeed, zag ik niemand. Een paar meiden werden wakker van mijn schreeuw en vroegen wat er aan de hand was. Ik vertelde het verhaal, maar niemand geloofde me. Ze zeiden allemaal dat het ‘vast een nachtmerrie’ was. Maar ik weet zeker dat het geen nachtmerrie was.

Vanmiddag ben ik ook naar directeur de Graaff gegaan om het hem te vertellen. Ik vertelde hem dat ik, sinds ik hier ben, steeds het gevoel heb dat er iemand naar mij kijkt als ik slaap. En dat ik zeker weet dat er vannacht iemand in de slaapzaal was. De Graaff verzekerde me dat het onmogelijk was. Sinds de verdwijning van Marius worden de slaapzalen op slot gedaan. Niemand kan er dus in of uit verzekerde hij me. Toen begon ik toch weer te twijfelen… Was het dan toch een nachtmerrie?

Ik lig nu in bed, maar ik durf niet meer te gaan slapen. Ik ga de hele nacht wakker blijven, zodat ik precies weet wat er hier gaande is. De deur is net op slot gedaan, die ga ik zo ook even controleren of die wel echt op slot zit.

Dinsdag 19 februari, 1952

Sorry dat het zo lang duurde voordat ik weer in je heb geschreven, dagboek. Er is een hoop gebeurt de afgelopen dagen en ik had niet de kracht om het op te schrijven. Met pijn in mijn hart schrijf ik vandaag op wat er in de nacht van 31 januari op 1 februari is gebeurd…

De deur zat inderdaad op slot en al vrij snel in de nacht keek ik uit het raam, omdat ik een geluid hoorde. Het was pikkedonker, maar toch voelde ik iemand naar mij kijken. Ik keek achterom en zag niemand staan. Toen ik weer naar buiten keek zag ik iets in de weerspiegeling van het raam. Ik zag Marius staan en hij had iets van een lichtje in zijn hand. Toen ik me omdraaide, was hij weg. Marius was dood, dat had de directeur zelf gezegd… Het kon Marius niet zijn geweest…

Ik was toch in slaap gevallen, want ik werd wakker van een hoop geschreeuw. Ik was niet de enige die wakker was geworden. Iemand vroeg wat er aan de hand was, maar niemand had een idee. Het geschreeuw bleef doorgaan en ging door merg en been. Ik had nog nooit zoiets vreselijks gehoord. Het begon enorm te stinken en we kregen moeite met ademhalen. Directeur de Graaff opende de deur en riep dat we allemaal snel naar buiten moesten.

Op de weg naar buiten werd het duidelijk dat er een brand was. Maar pas buiten zagen we waar de brand was. De jongensslaapzaal! Het geschreeuw werd gekrijs. Iedereen was in paniek. Ik keek om me heen en zag mevr. Verbeeck en directeur de Graaff naast elkaar staan. Hij was in tranen en ik hoorde hem zeggen dat hij de sleutel van de jongensslaapzaal niet meer kon vinden. Hij had overal gezocht, maar de sleutel was verdwenen. De jongens konden geen kant op…

Ik stond vol verbazing te luisteren en ik voelde tranen opkomen. Ik keek weer naar de jongensslaapzaal. Een aantal jongens stonden voor het raam, in paniek te schreeuwen en te krijsen. Dat geluid vergeet ik nooit meer.

Langzaamaan werd het stil en het enige wat ik nog kon horen was de paniek van iedereen buiten en de vlammen die wild om zich heen sloegen. De brandweer kwam eraan, maar ze waren te laat voor de jongens. Verslagen stond iedereen op het plein. Terwijl de brandweer aan het blussen was, keek ik nog eens naar boven. Ik wist niet of ik het goed zag, maar ik zag iemand bij het raam staan. Ik schreeuwde: “Kijk! Er staat daar nog iemand! Help hem!” Ze keken allemaal verbaast naar boven en daarna weer naar mij. Ze werden boos en zeiden dat het erg ongepast was om zo’n grap te maken. Ik keek ook nog eens naar boven, maar ik zag toch echt iemand staan. Het drong pas later tot me door dat de jongen die daar voor het raam stond, heel erg op Marius leek. Hij had een sleutel in zijn handen…

Sommige meiden zijn nog steeds boos op mij. Zij vonden het ongepast dat ik ‘een grap’ maakte. In het begin probeerde ik mezelf te verdedigen, maar ik had al snel door dat dat geen nut had. Niemand gelooft me…

Zaterdag 01 maart, 1952

Directeur de Graaff maakt zich zorgen om mij…

Vannacht hoorde ik voetstappen, deze kwamen van boven, uit de jongensslaapzaal. Ik wilde er geen aandacht aan geven en ik probeerde mezelf ervan te overtuigen dat het niets was. Maar de voetstappen werden steeds luider. Ik kon het niet negeren en besloot om uit bed te gaan, om te gaan kijken. De tweede verdieping is sinds de brand verboden terrein. Ik sloop naar boven en zag licht branden in de slaapzaal. Maar het was geen gewoon licht. Het licht flikkerde alsof er een kampvuur aan de gang was. Hoe dichterbij ik kwam, hoe warmer het werd. Ik raakte in paniek bij het idee dat er misschien weer een brand was. Ik sloop nog dichterbij en wilde de deur opendoen. Ik pakte de deurklink vast en ineens werd er keihard op de deur gebonkt en hoorde ik die angstaanjagende krijsen weer. Ik keek omhoog en zag allemaal handen die probeerde te ontsnappen aan de brand. Ik viel achterover. Het gekrijs stopte en het werd ijskoud en pikkedonker.

Ik keek om mee heen en zag dat de zolderdeur wijd open stond. Langzaam liep ik naar de open deur. Het was er donker, maar boven aan de trap zag ik wat lichtje branden. Ik wist dat ik eigenlijk terug naar mijn bed moest gaan, maar sinds ik hier ben, was ik al nieuwsgierig naar wat er achter de deur was. Ik liep de trap op. Het enige wat ik hoorde was het gekraak van de trap en mijn eigen adem. Bovenaan de trap was een enorme ruimte die werd verlicht door een klein kaarsje. Het gaf nog maar nauwelijks licht. Ik besloot de kaars te pakken, zodat ik in ieder geval een klein beetje licht zou hebben en liep een stukje door de kamer. Vaag zag ik allemaal verschillende vormen, waarvan ik niet kon bedenken wat het allemaal was. Ik liep een stukje verder, totdat ik ergens tegenop botste. Plotseling bewoog het heen en weer en botste het tegen mij op. Ik hield mijn kaarsje wat hoger en zag dat er een lichaam hing. Het was mevr. Verbeeck! Ik schrok en wilde wegrennen, totdat ineens de deur beneden keihard dichtsloeg. Het gelach van de kinderen vulde de ruimte en ik hoorde voetstappen op de trap. Er werd zwaar geademd. Ik raakte in paniek en deinsde verder naar achter. De voetstappen werden luider en er kwam een windvlaag door de kamer. Het kaarsje werd uitgeblazen en ik stond daar in het donker. De voetstappen kwamen steeds dichterbij en het ademen werd zwaarder. Het gelach van de kinderen werd harder, totdat het pijn deed aan mijn oren. Ik drukte mijn handen tegen mijn oren om het geluid te dempen en sloot mijn ogen. Ik voelde de trillingen in de kamer, wie er ook aankwam, het kwam steeds dichterbij. Ik maakte me zo klein mogelijk, waarom weet ik ook niet. Waarschijnlijk hoopte ik dat ‘het’ met dan niet zou zien. Ik weet niet hoe lang ik daar zat, maar toen ik mijn ogen weer opendeed en mijn handen van mijn oren haalde, was het muisstil. Ik probeerde om mij heen te kijken, maar ik zag helemaal niets. Rilling liepen over mijn lijf en ik kreeg kippenvel. Ineens voelde ik iemand ademen in mijn nek… Wat het ook was, het stond achter me. Ik probeerde weg te rennen, maar het lukte niet. Ik werd stevig vastgehouden. Na lange tijd, lukte het me om vrij te komen. Ik rende zo snel ik kon naar beneden en beukte tegen de deur. Deze ging niet open, het leek alsof het werd tegengehouden. Ik bleef maar tegen de deur aan beuken, totdat deze open ging en rende naar de kamer van de directeur om te vertellen wat ik had gezien.

De directeur hoorde mijn verhaal aan en keek mij indringend aan. De hele tijd zat ik te beven in zijn kantoor. Ik merkte dat hij me niet geloofde en met een rustige stem zei hij dat het onmogelijk was wat ik zag op zolder. Ik kon mijn oren niet geloven, hoe kon hij dat zo zeggen?! De Graaff bracht mij terug naar de slaapzaal en vertelde me dat we morgen verder zouden praten.

Vanmiddag had ik een gesprek met directeur de Graaff, waarin hij zei dat hij zich zorgen maakte om mij. Hij behandelde mij alsof ik gek was, maar ik weet wat ik zag. Ik liet hem zelfs de krassen op mijn armen zien, maar de Graaff zei dat ik dat waarschijnlijk in mijn slaap had gedaan. Ik was woedend en wilde het kantoor uitstormen! Ik stormde naar de deur, maar hij blokkeerde deze. Met rustige stem zei hij: “Helena… mevrouw Verbeeck is vijf jaar geleden overleden.” Ik kon mijn oren niet geloven…

De hele dag heb ik zitten huilen en twijfelen. Begon ik dan echt gek te worden? Heb ik mezelf verwond? Heb ik mevrouw Verbeeck dat ingebeeld? Eén ding weet ik wel… het gaat inderdaad niet goed met mij!

Ik heb nog geen oog dicht gedaan. Met trillende handen schrijf ik nu in dit dagboek. Ik hoor weer allemaal geluiden. Terwijl ik schrijf, heb ik de foto van mijn ouders in mijn han …

[De laatste zin en het laatste woord zijn niet afgemaakt. Wat er gebeurd is blijft gissen. Van Helena is nooit meer wat vernomen…]

Gepubliceerd door MuziekMeester Gido

Ik ben Gido en zoals je al aan mijn naam kunt zien, ben ik dus muziekmeester. Dit doe ik met veel plezier op een internationale basisschool, met Nederlandse afdeling.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: